Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal ( deel a tot i ) pg 642
dictator ( diktator ) (m. ) 1 ( Rom gesch. ) Opperste gezagvoerder in buitegewone omstandigheden die voor ten hoogste 6 maanden de onbeperkte macht verkreeg; 2. ( bij uitbr. ) onbeperkt, niet-vorstelijk gezaghebber, m.n. die zich tot heerser over een volk heeft opgeworpen na een burgeroorlog of staatsgreep; 3. (fig.) iem.die geen tegenspraak duldt, heerszuchtig, bazig persoon;4. Warre
Da ! Na ! Ka !
No comments:
Post a Comment